achter haar aanrecht
krijgt ze een zoen
op de mond
hij zorgt
zij is gelukkig
achter haar aanrecht
krijgt ze een zoen
op de mond
hij zorgt
zij is gelukkig
Vroeger rook ik altijd
de sigaren van mijn vader.
Vroeger bracht mijn vader mij
altijd naar het grasveld
in zijn blauwe Ford Fiesta.
Geen kind keek op.
Vroeger was ik verliefd
op hakjes. M’n vader vond dat altijd
iets voor jongetjes met mooi haar.
Vroeger speelde ik iedereen
door de benen. Mijn vader vond het
altijd eentje teveel.
Vroeger was ik aanvoerder.
Ik huilde altijd als ik werd gewisseld.
Mijn vader gaf mij dan patat.
Vroeger was ik topscorer.
Mjn vader vond dat nooit
een onderwerp van gesprek.
Vroeger was mijn vader
de sigarenkoning van het dorp.
Nooit kwam hij boos binnenlopen.
Vroeger hoorde ik op de trap
hoe mijn vader altijd zijn hoofd brak
in de nacht.
Vroeger bracht ik de krant rond
& zag ik altijd hoe leeg de fles Beerenburg
op het aanrecht stond.
Vroeger was mijn vader
altijd de aangewezen man
voor het uitlaten van de hond.
Vroeger zag ik altijd
hoe voorzichtig mijn vader
de platen van Ede Staal van stal haalde.
Vroeger vond ik mijn vader altijd
een hele vreemde, maar lieve man.
Iedereen liep met hem weg.
Nu zie ik mijn vader weer.
Hij loopt gelukkig niet weg. Wat wil je?
Hij ligt in een kankerbed.
& nu ben ik opeens de aangewezen vreemde man
die breekt & niet weet waar hij het zoeken moet.
Straks zie ik hoe mijn vader
een plekje heeft veroverd in de krant.
Geen duivel zal opkijken. Laat God maar
met hem weglopen.
Er ligt een kunstgebit op tafel
op het dressoir een scheve lamp
aan de muur een stille klok
een spannende dichte deur
Een korset over de leuning
ademt de vredige rust
van het voorbije moment
scherven op het aanrecht
Een koekje is onaangeraakt
de kosmos in een hokje
aangevuurd door waxinelicht
verpakt in flikkerend behang
Een krans aan het venster
een vaas, een vergeelde ansicht
een uitzicht, twee matte ogen.
je leunde tegen het aanrecht,
keek door het keukenraam naar buiten
waar in de winterzon de was te laag
aan de lijn hing zodat de mouwen
van een frisgewassen wit overhemd
door de modder sleepten op het ritme
van een schrale oostenwind en uit
de gootsteen steeg een onwelriekende
putlucht op en je vouwde je armen
over je borsten en ik zag de vermoeidheid
in je ogen, de bittere trek rond je mond
en ik vervloekte mezelf om wat ik niet
tegen je had gezegd en wat ik nooit
voor je had gedaan
Ik heb haar sandalen
op het aanrecht gezet
om haar nog meer
te missen
vreemde dingen
zonder haar voeten,
vreemde keuken ook,
sandalen op het aanrechtblad.
Recente reacties