prematuur – hans van willigenburg
Op welke manier kan het geen essentiële troost zijn naar ‘Gedichten’
te grijpen van Czeslaw Milosz? Hoe kan men de schoonheid ontwijken
van de vinger die het omslag optilt, van de bladzijden die opveren,
van het vooruitzicht op elk van hen Milosz’ woorden in de mond
te mogen laten gutsen, als eeuwig lessende godendrank? Wie kan zonder
de kalme en precieze bezweringsformules van deze Poolse wijsgeer? Of
zie ik iets over het hoofd en moet ik me zorgen maken? Moet ik harde
conclusies trekken uit mijn wandeling daarnet, uit de mensen in het park
die alles deden behalve Milosz lezen? Conclusies over mezelf, over Milosz?
Of is het voor de vaststelling dat ik een eenzame bewonderaar ben met een
ongezonde hang naar dweperij en dat het niet de eerste keer is dat een matige dichter zich verliest in een uitmuntende dichter nog veel te vroeg?
Ja, ja, ja! Véél en véél te vroeg!
Geef een reactie