Het zou toch pinksteren vandaag, een zon zou
in haar hoogste schitter zijn, de dauw zou
in de vroegte glinsteren nietwaar?
De tongen zouden polyglott en vurig zijn,
de geest zou waaien.
Wat flakkerde zou hoop en zouden
aangeblazen woorden zijn, voor de pinkstertijd te schaars.
Maar wat is de facto het verhaal?
Het pinkstert niet, het is grijs en kleumenskoud
en het waait en regent maar.
De tongen hangen slap, de geest is verwaaid, de hoop halfstok,
verregend, gelijk een natte vaan.
O taal, blaas mij toch aan.
Dit is een dichter in ademnood, zou ik denken. Zou je denken. Het kan niet alle dagen pinksteren en morgen is een andere dag. O taal, blaas mij toch aan, zo blijft dit gedicht wel staan, ja. Een voettocht maanden lang kan natuurlijk ook wonderen doen voor een dichter in ademnood.
feit dat je hier bijna geen ik gebruikt maakt dit gedicht nog wel een beetje iets, maar de indruk van de andere gedichten is dat je heel graag over je iegen belevingen praat of rijmt, maar niet echt een thema kan aanspreken dat groter is dan de schrijver zelf.