Een marmeren engel
op de rand van de zandbak
staart als een oude man
over de vochtige huizen.
De kinderen spelen in zijn buurt.
Ze nemen een modderhuid,
vijlen de nagels aan oeverloos beton.
De zwakste wordt verstopt
en drijft daar als gegoten.
De moeders langs de kant
houden de hemel strak gesloten.
Poes ziet de sterren,
engelen plassen rond
op de vochtige huizen.
De staart zwiept naar de zon,
zwaait naar de buren
en de zwetende muizen.
Om zo de dag hier door te sluizen:
hartstochtelijk in slaap,
voluit op de grond.
Hij trok langs ratten in kanalen,
een zondagmiddaglunchpakket
in een gele gulzige mond.