omen – sunshine tenochtithlan
‘k Weet niet meer wát mij ervan weg deed kijken;
het zal gerelateerd zijn aan de pijn:
geworstel met de waterschijn, hoe fijn-
tjes huid en haar, het blauw dat oogt te lijken.
De stijf geknepen handjes, weerloos klein
gebald, die niet van leven wilden wijken,
hun kracht tekort het wrede glad te strijken;
de open mond, de hals met rood de lijn.
Een wanhoopsdaad vergreep zich aan mijn dijken;
wist kalm hoe zij te ondergraven zijn,
met welke prijs bezegeld te bereiken.
Mijn kleintje’s dag met ex en speelgoedtrein
kwam tot een eind zoals vandaag zou blijken:
haar schildering van toen veel meer dan gein.
Geef een reactie