met de dikke huid van een toerist
die een knalgeel T-shirt draagt en op zijn borst
een heen en weer zwabberende camera met telelens
voor de bijzondere détails van het prominent
in de gidsen aangekondigde
mompelt hij tegen de straatverkoper
dat de rieten mandjes waarmee deze loopt te leuren
nog niet eens de bodem van een vuilnisbak waardig zijn
keelklanken die de straatverkoper aanmoedigen
middels driftige pasjes achter hem aan te lopen
de rieten mandjes met verdubbeld fanatisme
onder zijn aandacht te brengen en in te gaan
op de behoeftige toestand waarin vrouw
en kinderen verkeren
en met de dikke o zo dikke huid van een toerist
bromt hij halfslachtig dat diens koopwaar
hopelijk aan kwaliteit zal winnen
keert hem de rug toe
en gaat op slippers
dringend op zoek
naar een bekend merk verfrissing
zodat hij straks met vertrouwde maaginhoud
de hefboom van zijn recreatieoord
ziet naderen
Overigens… de ‘beschuldiging’, Erwin, dat het hier om een column gaat (al of niet braaf van karakter) , wijs ik af. Ik ken geen medium dat bovenstaand gedicht als column zou willen afdrukken. Je kunt hoogstens zeggen dat er column-achtige technieken in worden gebruikt.
Blijf me (hinderlijk) volgen…;-)
Hans
Dag Erwin,
Dank voor je reactie. De meerwaarde van poëzie publiceren op internet is, juist, dat dit soort reactioes van lezers mogelijk zijn. Wat betreft je kritiek: ik ga hier – middels, toegegeven, een ‘vette’ methodiek – puur voor de impact van het beeld, dat wil zeggen: ik zet het flink aan, zodat het hopelijk lang(er) op je netvlies blijft. Het is een soort frikadel tussen de fijne vleeswaren van veel andere poëzie. Ben benieuwd naar jouw oordeel over het tweede gedicht (‘De gedichtenmachine’), dat een totaal andere weg volgt. Eén ding is zeker: ik neem de vrijheid om mezelf te verrassen en verschillende typen gedichten ‘naast elkaar’ te schrijven.
Eigenlijk hou ik hier wel van. Het is een soort zure voorstadpoëzie, maar dan verplaatst naar een warmer oord. De uitwerking vind ik dan weer net even te saai en braaf: alsof de dichter het onderwerp / zichzelf in bescherming neemt. Het mist dat echte vileine dat het over de clichéstreep zou kunnen trekken en doet bijna ‘columnachtig’ aan.
Neem de eerste strofen: een toerist in een knalgeel t-shirt (clichématig beeld en wat mij betreft is het lelijke ‘knalgeel’ echt een bijvoegelijk naamwoord te veel) heeft een dikke huid (beetje gek omfloerst verwoord trouwens: ‘MET de dikke huid van een toerist’? Waarom niet iets als ‘de dikhuidige toerist’?) en daar hangt dan een heen en weer zwabberende camera voor. Vervolgens zegt (nee, mompelt) hij iets lelijks (eigenlijk niks bijzonders) tegen de straatverkoper, die met mandjes ‘loopt te leuren’. Hoewel het allemaal niet vervelend leest, vind ik eigenlijk alleen de drie slotregels – hoewel niet verheffend – aardig. De rest is, tsja, een beetje een brave column. Check:
“en met de dikke o zo dikke huid van een toerist, bromt hij halfslachtig dat diens koopwaar hopelijk aan kwaliteit zal winnen keert hem de rug toe en gaat op slippers dringend op zoek naar een bekend merk verfrissing”
Column. toch?