Onder keppel
koolzwart
hoofddoek vol kleur
boven kruisje
dat zich koestert
in kroezig borsthaar
bengelend aan de
ketting van welke kerk
dan ook
huist
een kop
vol kolder
leeg waait nooit de lente
zinnen nooit van wind
zin nooit van wind
wanneer wat geschreven staat
een leeg vel jouw
pen vindt het
kind dat spelen kan
met alleen dat blad
opgelicht
verlicht de plicht
de plek waaraan
de kolder plakt de pek
die koestert kuist kruist ketent
kreten van oprecht
verlangen de klei
in boort
hoor
het waait open
elkaar
Reageer