Zeven herbergiers verwelkomen ons.
We slaan een varken open,
we eten tot het licht is verdwenen.
Een tafel ontbreekt.
In de wolken klinkt een aarzeling,
de donder wordt met tellen uitgesteld.
In het oneindige is geen ruimte voor kleinigheden.
Woorden ontbreken ons,
wij twijfelen regelmatig.
We eten tot de lichtjes zijn verdwenen.
Het varken kijkt ons glazig aan,
we knabbelen aan zijn tenen
maar het kan ons niet verstaan.
Omhelst de zatte herbergier.
Hij bracht dit heerlijk eten
voordat hij werd bezeten
door ’t slinken van het dier.