het dondert niet meer – hanny van alphen
nergens vind ik luwte
zelfs niet onder een boom
of in holle gebouwen
overal die ongure schaduw
van vunzige vlerken
die aan me kleven, in me klauwen
het dondert niet meer
vreet me, ontleed me
tot mijn haveloze torso
de bodem raakt
laat er gras over groeien
en krijs, krijs dan
om wat de aarde heeft buitgemaakt
Vaak heb ik in mijn gastcolleges over poëzie gesproken over het gebruik van lidwoorden. En dan vooral de sturing die je daarmee kunt bereiken als schrijver in een gedicht. Meermaals. Daar wil ik het dan nu ook niet over hebben. En ook niet over de kracht van het zelfstandig naamwoord. “Luwte” en “boom” bijvoorbeeld, gebruik je mooi correct. Die eerste regel is daarmee een fraaie regel zelfs. Zo ook ‘de aarde’ in de laatste versregel.
Maar wat ertussen? De bijvoeglijke naamwoorden. Mijn hemel, en dat voor iemand die al vijftig jaar gedichten schrijft.
Neem die “holle gebouwen”. Een gebouw is van nature al hol anders kunnen we er niet doorheen lopen. Het gaat richting pleonasme.
En zo zijn al die bijvoeglijke naamwoorden er hier zomaar bijgesleept – als vulling wellicht- of – om de schone schijn van poëzie te voederen?-
Ongure – vunzige – haveloze
Dat is me toch een partij lelijk Hanny. (En zo onnodig (functieloos) gekozen.) Probeer tijdens het schrijven het herkauwen te voorkomen is mijn persoonlijke advies.
Geen dank, graag gedaan.
Hey Hanny, ik had deze nog niet gelezen. De beklemmende sfeer spreekt me erg aan. Mooi gebruik van assonantie en alliteratie.Ik denk dat dit gedicht zich uitstekend leent voor een voordracht.
Dank je Janine. 🙂