Hanz Mirck VS. 8 x De Windroos

RECENSIE /. de windroos serie najaar 2007 en najaar 2008

Een tijdje geleden verscheen een nieuw viertal in de Windroos serie:
Wilma van den Akker – Nageljongenstraat
Gerard B. Berends – Een olifant op het strand
Fred Bloemink – Landtong
Sandra Burgers – Ongewerveld

En een jaar eerder verschenen:
Jasoro – Ashoop / Versvuur
Marco Nijmeijer – Een bed van boomkruinen en vogels
Hedwig Selles – IJzerbijt
Joanna Werners – Sluimerende schaduwen

Ik herinner me een artikel van good old Godfried Bomans die het examen opstel-schrijven bij Nederlands besprak, waar de leerlingen konden kiezen uit een aantal onderwerpen. Bomans koos ze allemaal tegelijk. Hij schreef een briljant opstel. Welnu, laten we zijn voorbeeld volgen.

Wilma van den Akker meent: ‘regels zijn erom vanaf te wijken’. Dat belooft veel origineels.

Hij ligt naast mijn bed Lucebert
even dik als Celan maar zoveel
speelser een scheef oog droge
inktspatten en streken

Op meer dan een zucht betrapt
het rolt en torst en de lucht
is hol van steenhouwers
en namen voor woorden

Zijn taal laait onnavolg-
baar, niet te strikken
maar levend en jong
al werd hij oud en gestorven

Tja, is dit een brevet van onvermogen? Celan en Lucebert vergelijken op speelsheid? Weleens gehoord van mystiek? En Lucebert onnavolgbaar noemen is wel erg gemakkelijk. En de slotzin, met die syntactische uitglijder, is dat een grap? En vooral: waarnaar verwijst ‘het’ in regel zes? In het eerste gedicht van de bundel (Zuster) gaat het over hoofddoeken: ‘Haal ik de sluier weg / dan gaat het rollen //Raak ik mijn hoofd kwijt / hol ik achter mijn hart aan’. Dat is een treffende observatie. Van den Akker heeft wel iets te melden, maar ze schrijft het nog iets te snel op.

Berends schreef al eerder voor kinderen. Zijn gedichten zijn dan ook veelzeggend zonder ingewikkeld te zijn:

najaar

nu de zon zich geen zomer weet
blijft kou over en voor het oprapen
god lacht zich stiekem kaal

nu de zon nee zwijg over de zon
zwijg over de woorden die al vroeg
in de middag en soms nog eerder

waaruit lange schaduwen zeg je
wat je zegt lange schaduwen
leggen we rond ons van geluk

Ik moet denken aan Hans Andreus, en ik vind die bewuste foutieve samentrekkingen (‘blijft kou over en voor het oprapen’) die iets naiefs geven aan de toon geen originele manier. Maar dat taalbewustzijn wat in het laatste terzine samenvalt met de betekenis van het gedicht: de conversatie IS het geluk en ook de eindigheid ervan, dat is trefzeker. Ik hoop dat zijn tweede bundel minder klein zal zijn, en Berends het grote gebaar zal durven maken. Want dat kan hij.
Bloemink… schrijft over bloemetjes:

Zomerdijk

Aan madeliefjeslippen dacht
ik naast haar neergesmeten fiets,
lichaam groot van hitte.
Het schip waar ik naar keek
voer de rivier niet af,
lag stil. Geen stijger te

zien die de stroom brak.
Grutto’s riepen de elektrisch
aangedreven man, zijn vraag
rolde de zomerdijk af:
waar of ik vandaan kwam.
Van haar zei ik, van haar.

Bloemink weet steeds een mystrieuze sfeer te scheppen, met in diverse gedichten terugkerende elementen. Een om duistere redenen stilligend schip, een vrouw die weg is, een man die elektrisch aangedreven (jazeker is dat een woordspel met de rivier, echt wel!) iets vraagt. Een een niet bijster originele vondst: madeliefjeslippen. Ik lees het maar word niet geprikkeld dit raadsel op te lossen, ik benader het als een vreemd plaatje in een tijdschift. Zou dat zijn bedoeling zijn?
Sandra Burgers debuteert echt in deze reeks. Ze schrijft over het Zeeuwse landschap, portretteert mensen en brengt ‘erotiek met een knipoog’

Frrr, frrr, frrr…

Je verzaden wil ik
met de nog volop helder goudgele kleur
van onze vorige oogst toen ik van een korenlengte
naar je opkeek
en jij de halmen uit mijn gezicht dorste

het zwoegmalen van je bloed wil ik horen
de imposante rotgang, het reusachtig lage kreunen
dat zich uiteindelijk in de hoge giering voltrekt:
frrr, frrr, frrr…

de toon die me doet krimpen als de wind
die nodig was, zoals vandaag, voor het enorme koor
ontvelde gerst
dat me met zwellende stem toezong
onder de symphonie van de machtige molen.

Mooi hoe alles hier samenkomt: het landschap, de erotiek, hier gelukkig geen knipoog, maar een sterk woordspel dat steeds meer lading en betekenis krijgt. Veel in de bundel is nog niet echt rijp maar dit is al een mooie oogst.

Jasoro blijkt een vrouw uit Gent te zijn. Achterop de bundel het schijnbaar belangrijkste gedicht:

Grensvuur

De wachters staan opgesteld
volgens een plan dat niemand kent
je wordt beslopen als een prooi

ze ruiken je bloeddorstig
mijn vriend, waar ben je?
De poorten van de hel wijden

Kleef je klamme angst aan
mijn ribben, zoen strijdlusig
mijn blinde woede stil

Hier wordt een spannend spel gespeeld. Wie is er bloeddorstig? En waarom is de ‘ik’, die misschien een vrouw is, woedend? Op wie? In het openingsgedicht lezen we dat de ‘ik’ seks heeft met een man die in Congo is. Ze wil hem blijkbaar een veilig thuis geven. Het interessante aan ‘Grensvuur’ is dat ze het omdraait: ze laat hem haar kalmeren. Dat ‘mijn vriend’ is dus ook ironisch. Vaak bij geëngageerde poëzie is het de vraag of de dichter ook met een minder heftig onderwerp indruk zou maken, maar dit gedicht laat zien dat ze echt schrijven kan.

Marco Nijmeijer maakt gebruik van absurde logica in zijn veelal titelloze gedichten:

Jij woont aan een koude zee.
Ik woon aan een warme zee.

Een schip is blauw op koud water
en rood op water bij mij.

Vogels vliegen van warm naar koud
uit hun vleugels valt een belofte.

Soms een gitaar, soms een oor
soms wat tussen hen beiden is.

Soms valt er een bontjas.
Ik heb een nieuwe jas, schrijf je.

Je zee is een blad
mijn zee leest je brief.

Mijn oren lopen vol
de zee sluit mijn ogen.

De boot wordt koud en zinkt
aan dek verschijnen dode matrozen.

Je schrijft: ik heb de vogels gezien
hun ene oog was rood, hun andere blauw.

Het water in mijn handen en voeten weet niet
welke kleur te kiezen.

Mooi dat je aan het slot niet weet over wiens zee we spreken. Wel jammer van de inconsequente interpunctie. Veel gedichten in de bundel zijn wat zwak: ‘Ik gooi een bal op / het is een toverbal (…) Uit grijs plafond valt regen / van hand naar hand groeit regenboog.’ maar soms weet hij met die consequent volgehouden logica een mooie toon te vinden, een naief soort filosofie, met een gelaten toon. Daar staat meer dan er staat, dat schept diepte.

Over de gedichten van Hedwig Selles wordt gezegd: ‘de lezer wordt ondergedompeld in een particuliere sfeer, die bij nader inzien algemeen menselijk is’. Tja, dat is een gemeenplaats. Lezen we het eerste gedicht:

Kings Cross / St Pancras Station

‘I Kept my eyes to myself’

ik vond het een goede zin en
aaide hem zachtjes over zijn rug,
over zijn hoofd daar hield hij niet van

‘ik wil even alleen zijn’
hij kon zijn ogen niet uitleggen
ze zaten vast in zijn gezicht, fluisterde hij
‘sixpense to last’,
zijn veren roken naar nat
en naar glans, terwijl ik in
zijn zakken zocht

deze blijft, wist ik
alsof ik iets
bij toeval terug gevonden had

Veel ‘ik’ en veel overbodigs, maar wel spannend, wat we gaandeweg over die ‘hij’ te weten komen. En dan ten slotte dat hervinden van iets nieuws. Dat is een cliché. Maar wel goed ingezet. Als Sellens nou eens ging schrijven zonder algemeen menselijk te willen zijn, maar gewoon die vervreemding toeliet, zou dit een veelbelovend debuut kunnen zijn.

Joanna Werners schreef, aldus de flaptekst van ‘Sluimerende schadauwen’, als eerste Surinaamse over homoseksualiteit. Ze doet dat suggestief, zintuigelijk en onbeschaamd.

Zachtjes bijten

zachtjes bijten mijn kokoswitte tanden
in jouw pikin figa handen
mijn fayalobi tong krult uit mijn mond
op jouw kaneelappel huid
likt op jouw vocht
de smaak van Pina Colada
mijn gezicht nestelt
tussen jouw benen
de geur van manja papaja

vandaag baad ik mij niet

Natuurlijk valt er wat af te dingen op het Nederlands in dit gedicht, waar een goede redacteur wel wat aan had mogen bijsturen. En erg origineel is het ook niet. Maar die pretentie heeft het volgens mij ook niet: hier is iemand aan het woord die zich echt weet uit te drukken, en dat is alles wat voor haar telt.

Al met al weer veel nieuwe kansen voor nieuwe talenten. Aan de ene kant kun je zeggen dat het nogal veilig is om in deze serie, aanvankelijk bedoeld voor debuten, vooral ruimte te bieden aan mensen die al eerder publiceerden, aan de andere kant is het niveau ook weer niet zo hoog dat deze namen niet passen in de reeks. Zo blijft de Windroos een belangrijk podium voor opkomend talent, en dat moeten we koesteren, in deze tijden van crisis.

Hanz Mirck

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Recente bijdragen

Recente reacties

Cookies?
Cookies = OK