Er loopt een draad door de dag,
er loopt een man over de draad,
geborgen in een slaapdronken lach,
een gebarsten klok, gehavend en kwaad.
Deze man van glas,
hij wil zichzelf doormidden trappen
om weer te worden wie hij was,
een kind dat zich niet laat verklappen.
Hij slaapt nog in zijn eerste bed,
de wildgroei hunkerend in zijn baard.
In de avond, als hij de wekker zet
begint de nacht te waaien:
een flinke vrouw die naar de zon gebaart.
Elke dag dient hij haar om te draaien.
Haha. Kijk, da’s een veel interonischer reactie. Begint overigens op een gedicht te lijken.
U hebben natuurlijk geheel gelijk heren – mijn literaire expertise is tot stand gekomen middels een overheidsbrochure uit 1919, de briefwisseling tussen mijn twee mild-autistische tantes Agatha en Appolonia van de van der Ketskuttenkant en een workshop sneldichten die ik tijdens een plaatselijk soort van turing had gewonnen (3e prijs) met mijn inzending ‘Brainstorm voor een Bergrede’.
Het zal de gefrustreerde soixante-huitard in mij zijn geweest die meende dat hij daarmee over voldoende kwalificaties beschikte om zijn mening over dit gedicht te kunnen geven; neejanee, het valt me nu pas op! Ritme! Rijm! Man van glas! En natuurlijk die memorabele slotregel.
Cees Spreeuwenberger.
(ik heb het altijd een mooie naam gevonden)
Tijd voor een sanitaire stop.
Ben benieuwd waar Spreeuwenberger zijn vermogen tot uitzonderlijke literaire kritiek heeft opgeduikeld. Zich achter de – overigens entertainende – ring ring narrative van beatrapper Ginsberg verschuilen biedt weinig ingang. Ik hoor vooral het valse knarsen van een spreeuw, eigenlijk.
Waarmee ik overigens niet wil beweren dat Spreeuwenberger geen gelijk heeft in dezen. De door hem aangehaalde regel betekent voor mij wel iets, voor hem niet.
Misschien kunnen we dit geloei ook eens omdraaien, en stellen dat niet iedere kneus poëzie moet gaan beoordelen.
‘geborgen in een slaapdronken lach’
Dat men je niks wijsmaakt: alle goede wil ten spijt is het wederom poëtische kneuzerigheid wat de klok slaat.
Soms stel ik mij voor dat de poëzie een piano is en dat iedereen die over voldoende motorische coördinatie beschikt om er een paar toetsen van in te kunnen drukken meent haar dan ook maar meteen te moeten gaan bespelen.
Grijp je kans; Horowitz’ vleugel schijnt op tournee te zijn.
A: telefoon!
B: vensterbank!
Sterk gedicht, Eelke. Fraai beeld met het glas, en een prachtige laatste regel.