de zwaan – s. de wild
Ik viel in slaap in het Verborgen Land,
ik droomde in het stille Rijk van Sneeuw:
de dag was donker, helder was de nacht;
het speelvuur wankelde en wond zich op tot
een bal van vreemde tekens aan mijn voeten.
Behoedzaam sloop de jager door het gras;
de Zwaan dreef op de woeste golven van de
bodemloze nachtrivier -trots boog het dier
zijn hals en sloeg toen beide zwarte vleugels
uit-; ginds, aan de oever van het eiland,
glinsterden de pagodes, schenen vreemde
huizen met oranje ruitjes in de grijze mist.
Vrouwen waren bezig was op te hangen
in een felgekleurde schort; een strenge
visser maakte knopen in zijn net; zacht
streelde de boze man zijn pijl en lachte.
Voorover viel ik in het rijk van Sneeuw,
ik droomde lang in het Verborgen Land…
Mooie droom!