De weg is smal en bochtig hier,
als er een tegenligger nadert
moet er iemand uitwijken.
Jij bent iemand die uitwijkt.
De ruiten beslaan, nu we even stilstaan.
Hier stond ik aan het hek, zeg je,
hier wachtte ik tot iedereen thuis was.
Jij bent iemand die wacht.
Je kijkt naar het hek, naar het huis
dat je meende te kennen en vraagt je af
of er daar iemand thuis is.
Maar je weet beter.
Je hebt er gewacht.
Je bent uitgeweken.
Reageer