De hoop van de verliefde maar verlegen
Jongen was gevestigd op de fotograaf –
Want ook verlegen méisjes moesten eraan geloven: braaf
Liet Rietje zich vereeuw’gen – al was lachen tegen
’t Vogeltje nog lastig, en was zij de enige
Die ‘boos’ keek, boos leek op de foto’s. -G’lukkig ging
Ik niet voor Hansje, de langbenige
Zwemchamp want, en dat was een ontgoocheling
Geweest: haar ogen waren steevast dicht, vernauwd
Voor het flitslicht; Esthers ma vond haar ’n prinses,
Dus haar knappe kapsel werd verbouwd
Tot pruikentijd wanstaltigheid – haarlak exces.
Ikke? Mijn verliefdheid won ’t van mijn verlegenheid –
Geen strakke mond bij mij, zoals je zou verwachten:
Ik dwong mezelf voor Rietje, hoopte ieder jaar dat zij
Begrijpen zou dat ik naar háár glimlachte.
Reageer