de duivel en de koe – delphine lecompte

Er zit een goedgeklede duivel tegenover mij
Hij wil dat ik minder over mijzelf schrijf
Hij vraagt aan de waard of hij zijn GSM mag opladen
We delen een bord koeientongen
Vroeger vereerde ik veel beesten, de koe nog steeds.

Onder de tafel zijn mijn veters los, vooral links is het vervelend
De goedgeklede duivel zegt: ‘Morgen koop ik nieuwe kleren voor jou.’
De waard vraagt of mijn moeder nog altijd zo wild is
‘Bedoel je sletterig?’
De duivel hoont: ‘De appel valt niet ver van de boom.’

Maar ik was nooit zo wild als mijn moeder
Wel altijd zo weglopend als mijn vader
Ik strik mijn veters, dat heb ik van de tuinman geleerd
De tuinman van mijn grootouders was geen duivel
In zijn cel heeft hij vorige week zelfmoord gepleegd.

‘Je denkt weer aan die tuinman!’ Zegt de duivel verwijtend
‘Ik ben blij dat hij dood is.’ Lieg ik
De waard vraagt of mijn vader nog altijd goochelaar op een cruiseschip is
‘Je bedoelt buikspreker. Ja, ze dragen hem op handen. De negentigjarige gravinnen vooral.’
De duivel staat op om een praatje te maken met een jongere vrouw.

Ze palaveren over tapijtenkloppers, en over het Lam Gods
De jongere vrouw klinkt zelfverzekerd
Alsof ze het van haar ouders heeft geleerd
Het lokken, het strikken.

Reageer