De dag komt aangevaren,
keer op keer op keer.
De kribben van de tijd schuren
het buitenwant tot binnenzeer.
Er is een hang want weten
van gedreven.
Op het voordek ben ik plechtig
in de weer, ontroerd zal ik mij
gaan begeven.
De kwast ter hand, het want
schreeuwt om hernieuwde menie.
De dag komt aldoor aangevaren.
Ik open mijn te branden palm,
laat het want afbladdering.
gedicht, bereik, aanvaarding.
Palmblaren, ongelikte,
ongedichte watergaten.
Reageer