Wikkelwegen [IV]
„Alsof wat ik zou willen nemen niet al tot het mijne reken. Wij
worden onschuldig geboren; weten niet van de waarde van
onze glimlach, tot die waarde ons door de ander wordt ingegeven.
Stel je het eens voor, het moment waarop dat besef voor het eerst
doorbreekt: de glimlach zal nooit meer dezelfde zijn. Iets dat niet
door eigen toedoen, dan misschien heel beperkt, maar daarmee altijd
pas in tweede instantie, bestaat, krijgt plotseling een meerwaarde
die het, geplaatst in het geheel waarvan het deel uitmaakt, een uniek
verschil met al het andere verleent. Om dit, vanaf die eerste vonk,
in stand te houden, zal niet kunnen zonder dat voortdurend de
spiegel met de ander wordt opgezocht. Vrijwillig of niet, of hier
sprake is van vrij en willig, is nog maar de vraag. Totdat de
fatale gedachte inzet, dat wat verleend lijkt te zijn, in wezen
vermeend is. Wat gegeven is, kan ook worden afgenomen. Wat zich
niet laat nemen, is een gegeven. Had ik van het weten geweten,
was ik net zo goed hier aanbeland.”
Reageer