in geveinsde doofheid van de muren weerklinkt gefluister
in kraken van de trap en piepen van de deur, als geratel van ketenen
in de zwartheid van een gewatteerde nacht
tot hier moet mijn schaduw hebben gereikt, onwetend
van annexatie, van wrikkende, schurende tijd
tot hier, in de kamer waar ik het lot van jeugd volbracht
ik zie flakkerende schimmen, geplaveid met vuurtorenlicht
het is al donker maar er zijn geen lampen aan
als teken van verlating zonder tegenbericht
zodra het verleden mijn geheugen verlaat
herhaal ik mijn mantra;
‘niets is zo eeuwig dat het nooit voorbijgaat’
Reageer