Stap voor stap lopen de eendjes
het water in. Toe maar jongens,
elke rat hier in de buurt sla ik weg.
Ik ben niet sterk maar ik kan heel
boos worden, vergif valt altijd wel
aan te schaffen, toe maar jongens.
Het water is hier niet diep.
Weten jullie veel, weet ik
veel, laat me dit zeggen:
ik bescherm jullie wel.
Mijn tenen mogen ze hebben.
Mijn vingers mogen ze afkluiven.
Mijn horloge mogen ze verknoeien.
Maar met hun gore tengels
blijven ze bij het riet vandaan.
Kleine eendjes, vertrouw niet
op je moeder. Ze snatert lief,
ze let meer op broodjes dan
op haar kroost. Kijk maar naar mij,
blijf uit de buurt van de open lucht.
Soms laat een reiger zich als een
laken zwaar over het water vallen.
Duik desnoods onder als de avond komt.
Maatregelen dreigen,
ik zie het aan het weer.
U zal eens moeten zwijgen,
mijn moeder van weleer.
Hoe waar, hoe treffend.