succubus – lammert voos
na de zoveelste slapeloze nacht, scherp
als scheermessen de zintuigen inmiddels,
duiken uit de mist de gezichten van de doden op,
onaangetast door de tijd, verfraaid door
selectieve herinnering, neuk je nog eens
het stijf geworden lijk van die eeuwige liefde
die gedood werd door de bliksem, een levende
vrouw kan nooit met haar concurreren, hoe oneerlijk,
en de kilte zit niet in dat lijk, maar achter je eigen
ogen en je verbrandt langzaam maar zeker door
de vrieskou en niemand, niemand zal het begrijpen,
zelfs ik niet
Nee, niemand zal het begrijpen, behalve Toverdraad of Augustinus misschien. Nee. Een diepe stilte onder dit Voosvers tot nu toe.
En terecht. Een machtig gedicht.